Allergische rhinoconjunctivitis: AIT voor taxonomisch gerelateerde homologe allergenen
Aanbeveling: Start bij patiënten die multi-allergisch zijn voor non-homologe allergenen (zoals pollen en huisstofmijt) AIT met ofwel het allergeen verantwoordelijk voor de meeste AR klachten of separaat met de twee of drie klinisch meest belangrijke allergenen.
Start bij patiënten die multi-allergisch zijn voor non-homologe allergenen (zoals pollen en huisstofmijt) AIT met ofwel het allergeen verantwoordelijk voor de meeste AR klachten (het dominante allergeen) of separaat met de twee of drie klinisch meest belangrijke allergenen (zoals berkpollen, graspollen en huisstofmijt). Deze methode dient praktisch goed uitvoerbaar te zijn. Overweeg gezien het mogelijke risico van eosinofiele oesofagitis bij het gebruik van orale therapie, om maximaal twee allergenen tegelijk te nemen en eventueel na afloop hiervan de 3e kuur te starten. Gezien het gebruikersgemak is dit geen zware belasting voor de patiënt en wellicht kunnen bijwerkingen dan voorkomen worden.